Met een gebroken pols reisde hij naar Rio. Voor goud en voor goed alleen. Hij kwam terug met zilver. Tom Dumoulin over Tom Dumoulin, over huilen, over de vraag of hij blij moet zijn met zilver en over de vraag wat er was gebeurd als hij zijn pols niet had gebroken.
Hoe vaak heb je die ene vraag gesteld: Wat als? – Wat als wat?
Wat als je je pols niet had gebroken? – Die vraag heb ik mezelf geen enkele keer gesteld.
Waarom niet? – Waarom wél? Had het me beter gemaakt, die gedachte?
Ehh . . . nee. Maar dat wil toch niet zeggen dat je er niet aan denkt? – Ik analyseer alleen dingen waar ik invloed op heb. Waar ik beter van kan worden. Bochten, aerodynamica, de vraag of ik op dat ene stuk tegenwind harder had moeten rijden. Dat zijn dingen waar ik de volgende keer iets aan heb. Die als-vragen vind ik niet interessant. Als telt niet.
Maar je kunt toch niet doen alsof het niet bestaat? – Jawel hoor,
Want jij bent een robot. – Nee. Maar ik kan er gewoon niks mee.
Vorig jaar, toen je viel in de Tour, vroeg je je toch ook af wat er zou zijn gebeurd als je niet was gevallen! – Daar heb ik wel aan gedacht, ja. Maar toen heb ik ook geleerd dat ik er niet gelukkiger of beter van werd om daaraan te denken. Ik heb me een week lang ellendig gevoeld. Ik was een verschrikking voor mijn vriendin. Ik heb haar een paar keer de huid vol gescholden, maar zij kon er ook niks aan doen natuurlijk. Ik heb me voorgenomen dat niet meer te doen. Dat is de les die ik eruit heb getrokken.
Je gaat mij niet vertellen dat je als een zenboeddhist in de auto bent gestapt toen je pols brak in de een-na-laatste bergetappe van de Tour. – Tuurlijk niet. Ik heb wel een rouwmoment gekend. Ik vond het superkut dat het gebeurde, net op dat moment. Ik belde mijn vriendin en ik zei tegen haar: “Dit was het.” Ik huilde. Dacht dat ik 4 jaar moest wachten op een nieuwe kans op olympisch goed. Het was helemaal kut, alles. Maar ik heb niet gedacht: Wat als ik nou eerder was afgestapt in de Tour? Ik zou mijn voorbereiding precies hetzelfde doen.
Geen spijt dat je niet eerder bent afgestapt in de Tour? – Nee.
Of dat je nog twee rondjes hebt gereden in het criterium van Chaam, vlak na de Tour? – Nee. Ten eerste: ik kreeg er leuk voor betaald! Ten tweede dacht ik echt dat ik er kon rijden. Ik had geen pijn, ik heb die dagen goed kunnen trainen. Eigenlijk liep de eerste week na de Tour op rolletjes. Ik was ervan overtuigd dat het goed ging komen. De tijdrit, maar ook de wegrit. Maar eenmaal in Rio aangekomen kreeg ik de deksel op mijn neus. Ik had een terugslag. Mijn pols was toch overbelast. De wegen zijn daar een stuk slechter dan in Nederland: mijn pols kreeg veel klappen tijdens de training. Het bot was nog niet aan elkaar gegroeid, de stukken botsten de hele tijd tegen elkaar aan. Dat ging steeds meer pijn doen. Een paar dagen voor de wegrit ben ik tijdens een training in de auto gestapt. Ik dacht dat het niet meer ging lukken. Wéér huilen natuurlijk. Ik heb in de afgelopen weken meer gehuild dan in de afgelopen 10 jaar.
Heb je overwogen om de handdoek te gooien? – Nooit! In een emotionele bui wilde ik wel naar huis, maar ik heb niet naar de vliegtickets gezocht ofzo. Wat ga je dan doen als je thuis bent? Uiteindelijk kun je niks anders doen dan er het beste van maken. Ik liep in Rio wel een beetje sip rond. De hele dag door denk je en maal je maar. Het was gewoon een kloteperiode. Ik heb ook niet van de Spelen genoten. Twee dagen voor de tijdrit heb ik de knop omgezet. Dat ging vanzelf. Ik concentreerde me op de dingen die ik moest doen en dat was dat.
Wat dacht je op het startpodium? – Ik had geen gedachten.
Jij denkt over ALLES na, maar toen over niks? – Nee
De pols bestond niet? – Nee.
En tijdens de tijdrit? – In de eerste ronde was ik nog wel voorzichtig. Het voelde onwennig. Ik reed slechte bochten. Ik heb er tijd mee verloren, een seconde of 10. Maar dan nog was Cancellara een stuk sneller geweest.
Hoeveel sneller had je gekund als je fit was geweest? – Tja. Dat is weer een als-vraag. Dan zou de hele situatie anders zijn geweest. Technisch en aerodynamisch heb ik een slechte tijdrit gereden. En qua wattages haalde ik dezelfde als de tijdrit in de Tour, maar dát was na tweeënhalve week koers. Dus die tijdrit in Rio was geen goede tijdrit van me. Het sprankelde niet. Toen ik over de finish kwam was ik eerst nog heel even verrast dat ik tweede was. Ik dacht dat ik heel slecht bezig was, dus het viel me nog mee. Maar daarna kwam al vrij snel het besef dat het niet de medaille was die ik wilde hebben.
Dat oorwurm gezicht van je op het podium zei alles. – Daar had ik wel een lachje tevoorschijn mogen toveren. Maar dat lukte me gewoon niet. Je kunt wel heel fake een boer-met-kiespijn-lachje eruit toveren, maar daar had ik geen zin in. Meteen na de finish kwamen heel veel mensen naar me toe om te zeggen dat ik heel blij moest zijn; dat ik iets bijzonders had gepresteerd. Ik dacht: rot toch op. Dat maak ik zelf wel uit. Ik moet helemaal niks.
En nu? Als je naar je tijdrit kijkt met die gebrekkige voorbereiding. Kun je dan wel blij zijn met het zilver? – Ik heb wel voor mezelf bewezen dat ik me kan afsluiten van alle problematiek. Dat ik ondanks een slechte voorbereiding, een minder gevoel, alle stress en heel veel twijfel tóch een goede prestatie neer kan zetten. Maar blij? Dat is niet het goede woord. Een gouden plak, dát had me blij gemaakt. Ik ben niet blij met zilver. Trots, dat wel.